Veertigdagentijd
In de Veertigdagentijd bereiden wij ons voor op de viering van het Paasmysterie, de Verrijzenis van Christus na de dood aan het Kruis. In de woorden van het Tweede Vaticaans Concilie is het onze opdracht door herdenking van het doopsel of voorbereiding daarop en door boete, ijverig te luisteren naar Gods woord, en ons toe te leggen op het gebed.
Van oudsher was de Veertigdagentijd een periode van versobering; de vroegste christenen zagen de vasten als versterkt gebed. In onze tijd zijn er nog slechts twee vastendagen, te weten Aswoensdag en Goede Vrijdag; op de andere dagen echter zijn vasten en versobering niet verboden!
De liturgie van de veertigdagentijd richt zich op boete, doopsel en herdenking van het lijden van Christus. De liturgische kleur is daarom paars. In de misliturgie worden het Gloria (Eer aan God) en het Alleluia (gezang na de tweede lezing) weggelaten; deze gezangen zijn van oudsher bestemd voor feestelijke gelegenheden en werden ook vroeger nooit in de Veertigdagentijd gezongen. Op de vierde zondag van de Veertigdagentijd (zondag Laetare) wordt het liturgisch paars getemperd tot rose; wij verheugen ons dat Christus in zijn menswording het volk dat in duisternis dwaalde het licht van het geloof geschonken heeft.
De Veertigdagentijd biedt ons ieder jaar opnieuw een geweldige kans om in vasten, boete en gebed te komen tot verdieping en bewaring van ons geestelijk leven om zo waarachtig te delen in de vreugde van het Paasfeest; de liturgie biedt daartoe in gezangen, gebeden en lezingen een rijke schat.