Gregoriaans

053 bij tekst 029

 

De gregoriaanse zang is vernoemd naar paus Gregorius de Grote (540-604) die  de  teksten en melodieën die bij de kerkelijke vieringen van H. Mis en Getijdengebed werden gebruikt, ordende.

Het gregoriaanse repertoire is niet terug te voeren tot een bepaalde auteur, maar is natuurlijk gegroeid uit de christelijke geloofsbeleving en gebedspraktijk.  Ook hier geldt het Latijnse gezegde: “Lex orandi , lex credendi”  – letterlijk: de wet van het gebed is de wet van het geloof –  dat wat men gelooft wordt verwerkt in het gebed en terug God aangeboden  en zoals men bidt gelooft men ook, of anders gezegd: in de manier waarop christenen God aanbidden worden de identiteit en de zending van de katholieke Kerk uitgedrukt. Soms heeft dit gezegde nog een uitbreiding  als een voor de hand liggende consequentie:  “Lex orandi , lex credendi, lex vivendi”: zoals we bidden, geloven we en leven we ook; dat is de praktijk van de boodschap van het Evangelie.

Het eigen karakter van de gregoriaanse zang wordt bepaald door éénstemmigheid (diverse stemmen zingen dezelfde klank), de afwezigheid van een vast metrum (maat) en het samengaan van tekst en melodie. Aan de groei vanuit de christelijke zangtraditie en het gebruik binnen de goddelijke eredienst ontleent deze zang haar sacraliteit.

De tekst ontleend aan de H. Schrift en uit de christelijke verwerking daarvan in de liturgie vormt het uitgangspunt waarbij de melodie de tekst verinnigt, versiert, verklaart, vertolkt en ‘kleurt’ al naar gelang de inhoud, de plaats in de liturgie en binnen de liturgische cyclus van het liturgisch jaar. Gregoriaans is gezongen gebed dat de beweging van de ziel naar God uitdrukt. Het is terughoudende, meditatieve muziek, in de regel eenvoudig, soms rijker versierd en in alle gevallen krachtig, die zich richt op het centrum van de liturgie: de viering van de goddelijke Mysteries en Heilsboodschap. Het gregoriaans is ook een deur naar de innerlijke beleving van deze mysteries die met het verstand nooit zullen kunnen worden bevat. De gregoriaanse melodieën kunnen gemakkelijk door het gemoed worden opgenomen en dit ontvankelijker maken voor het Woord van God dat daardoor ook beter kan worden vastgehouden. Als muziek de mens al kan optillen tot mensoverstijgende dimensies, het gregoriaans bereidt door zijn verstilde harmonie voor op het contact met de Eeuwige. Als mensen zeggen: “Gregoriaanse zang brengt rust”, ervaren ze ongetwijfeld grotere rust in hun ziel.

Het gregoriaans is naar zijn aard onlosmakelijk verbonden met de eredienst en kan dus niet gecommercialiseerd worden, ook al gebeurt dat af en wel.

Gregoriaans op de Kerkberg

De zang- en muziektraditie op de Kerkberg van Sint-Odiliënberg heeft diepe wortels in de geschiedenis. Zeker vanaf 1132 bestond hier een kapittelschool, een soort jongensschool, waarvan de leerlingen, chorales genoemd, onder meer een speciale muziek- en zangopleiding kregen. Voor hun zang en diensten in de kerk ontvingen zij op hun beurt gratis onderwijs[1].

Met het vertrek van het Sint Petruskapittel naar Roermond in 1361 verstomde de lofzang op de berg niet maar werd in de 15e eeuw voortgezet door Jan van Abroek die ter plaatse een priorij stichtte voor kanunniken van het Heilig Graf. Uit de Statuten blijkt dat de priorij was opgericht “propter chorum”, omwille van het koorgebed, dat betekent dat de liturgievieringen met de conventsmis als centrum heel de dagorde beheersten, zowel door de week als op zon- en feestdagen, vanaf het opstaan tot het slapen gaan. Kortom, de getijden worden tot op de dag van vandaag gezongen of gereciteerd. Daarmee beantwoordden de Heilig-Grafkanunniken aan het eerste doel van hun Orde: “God loven en danken voor de weldaad van de Verlossing en de glorie van de Verrijzenis van Jezus Christus bezingen”[2].

De kanunniken besteedden een deel van hun tijd tussen de dagelijkse H. Mis en de getijden in de kloosterkerk aan werkzaamheden in de kloosterschool of schola cantorum, waar de jongeren onderricht en opvoeding ontvingen. Dit waren de postulanten en novicen, mogelijk ook andere jongens, aspiranten uit Sint-Odiliënberg, die fungeerden als misdienaars of meezongen in het kanunnikenkoor.

 

054 bij tekst 029

Antiphonarium van de Reguliere Kanunniken van het H. Graf Sint-Odiliënberg. Ms. XV s. Priorij Thabor archief, St. Odiliënberg, Nederland.

Antifonarium van de reguliere kanunniken van het Heilig Graf. Ms. XV s., f .1;Archief Priorij Thabor, Sint Odiliënberg

Antifonarium van de reguliere kanunniken van het Heilig Graf. Ms. XV s., f .1;Archief Priorij Thabor, Sint Odiliënberg

Een kloosterinventaris uit 1481 somt dan ook onder andere de boeken op die hiervoor werden gebruikt: zeven missaals, tien psalteria, een passionale, een antifonarium en zes kleine breviers [3].

Pastoor Michael Willemsen van Sint-Odiliënberg (1878-1904) installeerde in 1888 met het oog op katholiek lager onderwijs voor meisjes kanunnikes-sen van het Heilig Graf vanuit het Belgische Bilzen in zijn eigen pastorie op de Kerkberg. Het zuidelijk transept van de kerk bestemde hij als ruimte voor hun getijdengebed. In 1895 stelde hij voor de communiteit van Sint-Odilienberg een supple-ment van het Missale Romanum samen met eigen misformulieren van enkele liturgische feest-dagen van de eigen kalen-der waarbij de gezangen werden geput uit het gregoriaans repertoire.

Voor de communiteiten die volgden bleef de beleving van de Romeinse liturgie met het Latijn als liturgische taal een centrale plaats innemen mét de gregoriaanse zang die eigen is aan deze liturgie. Deze gewoonte is opnieuw vastgelegd in de door de H. Stoel goedgekeurde constituties van de priorij (1982).

Hiermee sluit de gebedstraditie van de priorij Thabor aan bij de wens van het 2e Vaticaan-se Concilie in de Constitutie over de H. Liturgie – Sacrosanctum Concilium, dat de schat van de gregoriaanse zang, die eigen is aan de Romeinse liturgie en die de traditie tot in onze tijd heeft doorgegeven met zorg bewaard en op passende wijze in gebruik dient te blijven (cf. nrs. 114 en 116)[4].

041 bij tekst 019

“Het is een onuitsprekelijk geluk vóór Gods aanschijn te staan en Hem in naam van de Kerk, in naam van alle gelovigen het gebed en het offer van de Heer Jezus aan te bieden. De genade die door dat gebed en offer neerdaalt over de wereld kan alle duisternis verlichten en alle stormen bedaren. De liefdevolle aantrekkingskracht van Christus kan alle negatieve beïnvloeding overwinnen. In de zekerheid dat God de weg heeft bepaald kan dan rustig een lof- en danklied opstijgen te midden van geestelijke storm. Het zal die storm overstemmen en overleven omdat het doortrilt in de eeuwigheid”[5].

Bidden in het Latijn is geen drukkende last maar blijmoedig de eigen stem voegen in de lofzang van God, gegroeid en gedragen door eeuwenlang  gebed.  “Qui bene cantat bis orat” – “Die goed zingt bidt eens zo goed”, is immers een gevleugeld begrip, afgeleid uit het Commentaar van Sint Augustinus van Hippo op Psalm 72,1: Qui enim cantat laudem, non solum laudat, sed etiam hilariter laudat[6].

Want wie Gods lof zingt, prijst Hem niet alleen, maar looft ook met een blij hart en gemoed.

[1] Cf. M.Willemsen, Codex diplomaticus Bergensis (Roermond 1886) nr.33, 5.III.1361: vermelding van chorales, leerlingen die voor hun diensten onder meer onderwijs kregen. Dit kapittel is vanaf 1132 bewijsbaar. Zie: J. Linssen, Waren de graven van Gelre voogden van St. Odiliënberg; De Maasgouw 75 (1956) 80.

[2] Les constitutions de l’Ordre du Saint-Sépulcre, Luik, 1631, p. 2.

[3] Cf. Zr. M.Hereswitha CRSS, De Priorij van de Reguliere Kanunniken van het Heilig Graf te Sint-Odiliënberg (1467-1639. Overdruk uit: Augustiniana, XXI(1971)pp. 267-320,725-769, Heverlee-Leuven, p.728-729.

[4] Constituties en Decreten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. De Ark, Leusden, 1986, p. 31.

[5] Citaat van Moeder M. Matthea CRSS +, oud-priorin, bidprentje uitgegeven bij haar uitvaart 3.9.2013.

[6] S. Aurelii Augustini In psalmum LXXII Enarratio. SermoEnarrationes in psalmos, LI-C, Corpus Christianorum, XXXIX, Brepols Turnhout, 1956, p.  986.