Jan van Abroek
Jaarlijks gedenken de Kanunnikessen van het Heilig Graf te Sint-Odiliënberg in hun kapittel vóór Pasen de liturgische sterfdag van hun stichter Jan van Abroek met de volgende tekst1:
Op de Octaafdag van Pasen in het jaar 1510 overleed onze eerbiedwaardige en geestelijke vader Johannes van Abroeck, prior van Sint-Odiliënberg, aartsprior en provinciaal van de Orde van het Heilig Graf van onze Heer in Nedergermanië. Moge de ziel van hem, die heel zijn leven heilig, in ootmoed en met zeer grote ijver voor de uitbreiding van de kloosters van de orde werkte en aan zijn volgelingen een voorbeeld van verduldigheid en nederigheid naliet, rusten in vrede.
Jeugd
Jan van Abroek zag omstreeks 1440 het levenslicht in Beek bij Bree. Hij werd gedoopt in de kerk van Beek. Deze kerk, gelegen in het noorden van de Kempen in het huidige Belgisch Limburg, is tot op de dag van vandaag te bewonderen met haar markante 11e-eeuwse Romaanse toren en gotisch schip.
Jan van Abroek kwam voort uit een vooraanstaand geslacht. In de ouderlijke hoeve, waartoe een watermolen behoorde, gelegen aan de Aa-beek naast de brug over de Aa of Aabroch groeide hij op. Hij volgde de Latijnse school in Bree, en zette zijn middelbare schoolopleiding, de humaniora, voort op de school van de Broeders van het Gemene Leven in ’s-Hertogenbosch. Hier onderging hij de weldadige invloed van de Moderne Devotie, een spirituele stro-ming, uitgaan-de van Geert Groote (1340-1384), die zich richtte op verinnerlijking van het geloof en op navolging van Jezus door concreet evangelisch leven.
Zijn filosofische en theologische vorming ontving hij aan de universiteit van Keulen ter voorbereiding op het priesterschap. In die tijd was het de gewoonte dat de priesterkandidaat zelf of zijn familie uitkeken naar een plaats om het priesterambt uit te oefenen.
Sint-Odiliënberg
Onderweg van Keulen naar Beek via Roermond , waar zijn zus zuster Clementia, alias Meynt, als faliezuster in het klooster Ten Bongaert2 leefde, bracht hij een bezoek aan het munster op de Sint-Pietersberg, Sint-Odiliënberg bij Roermond. Hij werd getroffen door de staat van verval, waarin het verlaten munster zich bevond en voelde zich als het ware geroepen dáár zijn priesterideaal te gaan verwerkelijken en kerk en klooster te herstellen. Hij informeerde zich over de eigendom van de kerkberg en zijn gebouwen.
Een schenking van deze goederen was reeds op 18 juni 1442 door Frederik III, koning van het Rooms-Duitse Rijk (1440-1452), bekrachtigd. De proost en kanunniken van het H. Geestkapittel te Roermond schonken namelijk in 1437 aan de Proostdij te Denkendorf van de H. Graforde van het de kerkberg, ook Sint-Petrusberg genoemd, om er een vrouwenklooster van dezelfde orde op te richten. Uit de akte van 18 januari 1471 van Lodewijk van Bourbon (1455-1482), prinsbisschop van Luik, blijkt dat na 1442 de verlaten collegiale kerk te Sint-Odiliënberg werd gerestaureerd en dat er een vrouwenklooster van de H. Graforde werd geopend, met toelating van de prinsbisschop van Luik Jan van Heinsberg (1419-1455). Daartoe werden gebouwen opgericht en gewijd met name: klooster met kerkhof, klok en torentje, woonvertrekken, tuinen, moestuinen, de nodige gebouwen en werkhuizen. Het werd ingericht als een slotklooster. De postulanten die intraden werden opgeleid tot reguliere Kanunnikessen. Zij stonden onder het gezag van de proost van Denkendorf en werden bestuurd door een geestelijke, afgevaardigd door de bisschop van Luik. Maar na minder dan twintig jaar waren de zusters ontrouw geworden aan hun kloostergeloften; zij traden uit en het klooster ging teniet, zodat de gebouwen sedert circa 1460 verlaten en verwaarloosd werden.
Kanunniken van het Heilig Graf
Om zijn roeping te volgen wilde Jan van Abroek opgenomen worden in de Orde van de Kanunniken van het Heilig Graf.
Ten tijde van de Eerste Kruistocht na de inneming van Jeruzalem in 1099 door Godfried van Bouillon kreeg het Latijnse Kanunnikenkapittel de bediening van de H. Grafkerk toegewezen. Hun taak omvatte de verzorging van de liturgische plechtigheden: de viering van de H. Eucharistie en als bijzondere opdracht het zingen van de Getijden volgens de Latijnse ritus. Dit kapittel nam in 1114, onder invloed van de kerkelijke hernieuwings-beweging, bekend als Gregoriaanse hervorming, de Regel van de H. Augustinus aan. Voortaan leefde zij als kloostergemeenschap in gemeenschap van goederen. Zij stippelden hun leefregel verder uit volgens eigen Constituties. In 1122 werd de Sepulcrijnerorde3 door paus Callixtus II erkend als Orde van de Reguliere Kanunniken van het Heilig Graf te Jeruzalem. De kanunniken herstelden de bouwvallige kerk van het H Graf, droegen zorg voor het bewaren van de H. Plaatsen in het H. Land, onderrichtten kinderen in godsdienstige en liturgische gebruiken, namen pelgrims op, stonden de armen bij en onderwezen hen in de waarheden van het geloof.
De H. Graforde verbreidde zich eerst in het H. Land, vervolgens over West- en Midden-Europa. Zij had mannenkloosters in Italië en Spanje, in Duitsland, Frankrijk en Engeland, in Polen en in de Nederlanden.
In onze gebieden (Nedergermanië4) dateert de oprichting van de mannelijke tak der Orde van circa 1140. Heren van de streek deden schenkingen aan de Heilig Graforde: er ontstond uiteindelijk een enkele priorij, Wimmertingen, die in 1312 naar Henegouw (onder Hasselt in Belgisch Limburg) werd overgebracht en waarvan de kapellen van Bierbeek en Oetsloven afhingen.
Jan van Abroek
– Hervormer van de Sepulcrijnen
– Stichter van de priorij te Sint-Odiliënberg Stichter van de priorij te St-Odiliënberg
In 1465 kon Jan van Abroek, samen met een andere jonge man intreden in de H. Grafpriorij te Henegouw en verkreeg tegelijkertijd de toestemming om na zijn professie naar Sint-Odiliënberg te gaan om er de kerk te restaureren en een klooster van kanunniken van het H. Graf te stichten. De toestanden die hij in Henegouw aantrof waren weinig moedgevend. Prior van Henegouw was Cornelius Oeslinger (1456-1484). Hij was door de proost van Denkendorf (hoofdzetel van de Germaanse provincie) belast met het beheer van de ordegoederen en het begevingsrecht der kapellen in deze streken. Wel droeg hij goed zorg voor het beheer van de goederen en het behoud van de voorrechten der Orde, maar de kloosterlijke observanties werden verzuimd. Hij profiteerde van de inkomsten van de priorij, deed aan nepotisme bij het toekennen van ambten.
Prior Oeslinger liet Jan van Abroek en zijn gezel, die lekenbroeder werd, na hun professie in 1467 naar Sint-Odiliënberg gaan. Van Abroek ontving in 1469 de priesterwijding. De prinsbisschop van Luik Lodewijk van Bourbon erkende op 18 januari 1471 de stichting van de nieuwe sepulcrijner kanunnikengemeenschap in het munster op de Sint-Petrusberg met als eerste prior Jan van Abroek .
Jan van Abroek behartigde de belangen zowel in materieel en geestelijke opzicht zeer goed. Het oude munster herrees geleidelijk. In 1470 konden grondeigen-dommen in Melick wor-den aangekocht: hier-toe behoorden de Hof van Raethem, een hoeve met alle rechten en “toebehoorten”, die in 1471 al inkomen opleverde. In 1473 verkreeg Jan van Abroek een erf en goed gelegen in de “dingebanck” van Odiliënberg.
De kloostercommuniteit groeide; de kanunniken bedienden de kerk tot grote voldoening van de inwoners van Sint-Odiliënberg en omgeving.
Op 6 april 1476 kwamen prior en gemeente overeen om de grenzen van de eigendom te bepalen. Tot de priorij zouden behoren de berg zelf, de voet van de berg en de gronden daar rond gelegen. Ook werd hun een schenking aangeboden te Kinrooi om er een huis van H. Grafkanunniken te stichten en de bediening van de sinds 1470 gebouwde houten kapel te verzorgen. Met vreugde werd het voorstel aanvaard; de oprichting gebeurde in 1474. Het was voor Van Abroek een grote teleurstelling dat het huis reeds na vier jaar was leeggelopen. Wel bleef er een kanunnik voor de bediening van de kapel.
Nog zwaardere tijden braken aan. In 1477 visiteerde Johannes Vitze, kanunnik van het H. Graf en afgevaardigde van de generaal der Orde uit Perugia, aartsprior Catanius de Traversagnis (1471-1484) de communiteit. Deze sloot de prior en de leden van de communiteit van Sint-Odiliënberg buiten de Orde. Hij stelde dat de leden zonder toestemming van de generaal en van de proost van Denkendorf in de Orde waren opgenomen en dat zij zich niet hielden aan het dragen van het ordeshabijt. Jan van Abroek reageerde hierop door zelf naar de aartsprior in Perugia te gaan om zijn werk te rechtvaardigen, om heropname in de Orde te verzoeken en toelating tot voortzetting van zijn werk. Bij akte van 22 mei 1478 attesteerde de aartsprior dat hij de verzoeken inwilligde. Daardoor was de priorij definitief in de Orde van het Heilig-Graf opgenomen als zelfstandige instelling onder de krachtige leiding van Jan van Abroek.
Hij bracht in 1478 de Ordesstatuten mee en tevens de regeling van het kloosterhabijt. Hij had het recht om nieuwe mannen- en vrouwenkloosters te stichten.
De goede resultaten van de reis van Jan van Abroek naar Perugia had ook de prior van Henegouw, C. Oeslinger, gunstig gestemd. Hij beschouwde die gang van zaken als zijnde onrechtstreeks zijn werk. Hij bekeerde zich en liet volgens de oude kronieken door Jan van Abroek in de priorij Henegouw de hervorming doorvoeren. Altaarbenodigheden en misgewaden, afkomstig uit andere huizen der Orde werden bezorgd en het opdragen van de conventsmis hersteld. Helaas verviel prior C. Oeslinger toch nog in nepotisme door zijn neef als zijn coadjutor met recht van opvolging te laten benoemen. Jan van Abroek stak er als provinciaal echter een stokje voor. Intussen had de aartsprior Catanius de Traversagnis hem namelijk op 2 januari 1484 benoemd tot provinciaal van de H.Graforde in de Nedergermaanse provincie. Die benoeming werd bekrachtigd door zijn opvolger aartsprior Fabritius de Oddis, op 24 november 1485 en door paus Innocentius VIII op 2 maart 1486. De proost van Denkendorf bleef vanaf die tijd enkel provinciaal van Oppergermanië.
In de loop van het jaar 1486 bracht Jan van Abroek orde in de zaken van de door kanunniken bediende kapel van Sint-Leonhard te Aken (1144?,1312-1626) en de van Henegouw afhankelijke kapellen van O.L. Vrouw te Oetsloven (1243-1796) , Sint-Martinus te Bierbeek (1243-1659), en Sint Agatha te Putte onder Wilsele (1451-1516), alle in het huidige België.
Het leven in de priorij te Sint-Odiliënberg
Jan van Abroek vormde met zijn medebroeders een kloostergemeenschap die wars was van comfort en wereldse afleidingen. Zij wijdden zich aan gebed en apostolaat.
Als levensregel had het kanunnikenkapittel de Regel van Augustinus; men gebruikte het commentaar op de Regel door Hugo van Sint-Victor. Naast deze regel waren de statuten, getiteld Liber Consuetudinum sive Statutorum ecclesiæ sacrosancti Domini Sepulchri Hierosolymitani, levensnorm. Uit de constituties/statuten blijkt dat de priorij was opgericht “propter chorum”, dat de liturgische oefeningen, het koorgebed met de conventsmis als centrum heel de dagorde beheersten, zowel door de week als op zon- en feestdagen. Hun kloosterideaal doorstraalde heel hun pastorale taak.
De proost van Denkendorf , in 1481 hoofd van de Germaanse provincie stelde in Jan van Abroek een bijzonder vertrouwen. Hij kreeg opdracht voor de provinciaal een volledige inventaris op te maken van de inboedel van Sint-Odiliënberg, de kapel Sint-Leonard te Aken, de priorij Henegouw en haar afhankelijke kapellen te Bierbeek, Oetsloven.
Uit de inventaris van Sint-Odiliënberg blijkt hoe ook de materiële zaken in dienst staan van het kanunnikenideaal. Voorhanden waren voor kerk- en koordienst: zeven missaals, een graduale, een klein antifonarium, zes kleine breviers, zes psalteria in papier, vier psalteria in perkament, en een tweeledig passionale. In de kapittelzaal lagen alle boeken nodig voor lezing in het kapittel tijdens de Priem zoals: het martyrologium, het commentaar op de Sint-Augustinusregel volgens Hugo van Sint Victor, het evangelieboek en de constituties. De bibliotheek van het klooster bevatte tachtig boeken, waarvan negen niet ingebonden. In de refter, gemeubileerd met drie tafels, lag voor lezing tijdens de maaltijd: een bijbel, de homilieën op de evangelies van het kerkelijk jaar, de Regel van Sint-Augustinus en biografieën van heiligen. Twee klokken werden gebruikt voor de aankondiging van de conventsmis en de parochiediensten; een derde, kleinere klok luidde de koorgetijden in.
Naast de eigenlijke kloostergebouwen waren er ook bijgebouwen: een brouwerij voor servoise (een soort bier) en stallingen. Ook was er een kwartier voorbehouden voor familie van de fraters en geestelijke personen, en een huis voor enkele vrouwelijke gasten.
Er waren slechts twee maaltijden per dag: middag- en avondmaal. De tijd tussen de kerkelijke diensten werd gebruikt voor studie, handenarbeid, opleiding van nieuwe leden tot professie en priesterschap alsmede voor werkzaamheden in de kloosterschool of schola cantorum, waar de jongeren onderricht en opvoeding ontvingen.
De kanunniken gingen gekleed volgens de door de aartsprior uit Perugia in 1478 gegeven voorschriften. De typisch kloosterlijke bedieningen waren verdeeld over de communiteitsleden.
Vanuit Sint-Odiliënberg ondernam Jan van Abroek al vanaf 1474 stichtingen van zowel mannen- als vrouwenkloosters. Aan elke priorij bezorgde hij de Regel van de H. Augustinus, de in 1478 meegebrachte Ordesstatuten en tevens de regeling van het kloosterhabijt, de besluiten van de algemene kapittels van de Orde, verordeningen van paus Pius II (1458-1462) en voorschriften betreffende het bewaren van de privilegies en andere archiefstukken, voorschriften verstrekt door de aartsprior van Perugia en het generaal Ordeskapittel.
Jan van Abroek stichter van de Sepulcrinessen
In 1480 stichtte hij met steun van zijn zus Meynt van Abroek het tweede vrouwenklooster van het Heilig Graf in Neder-Germanië.
Het ligt voor de hand dat Meynt van Abroek samen met twee andere zusters van het Roermondse klooster van de Faliezusters namelijk Zuster Catharina van Wert en Zuster Catharina van Brüggen het noviciaat in het gastenhuis voor vrouwen te Sint Odiliënberg deden. Op 8 oktober 1480 legden zij daar hun professie af5 om de volgende dag per huifkar al naar het nieuwe klooster in Kinrooi (dat de kanunniken reeds in 1478 verlaten hadden) te reizen. Diezelfde dag werden nog drie andere sepulcrinessen ingekleed. Zo is Sint-Odiliënberg letterlijk de bakermat van het klooster te Kinrooi en daarmede ook van alle nog bestaande Heilig Grafpriorijen, met uitzondering van de priorij in Zaragossa. Op 9 oktober 1480 betrokken de zusters dus het Kinrooise klooster O.L. Vrouw van Jeruzalem, ook genaamd Godtshuys onsser Liever-Vrouwen-Wil-en-Eer. Was het Jan van Abroek die deze laatste naam aan het klooster gaf? Was Wil-en-Eer de leuze van Jan van Abroek?
Men leefde er volgens de Regel van Sint-Augustinus en de aangepaste Constituties van de H. Graforde. Biddend en boetend brachten zij de dag door, verrichten allerhande handwerk en gaven onderwijs aan kleine en grotere meisjes, waardoor zij door het volk zeer gerespecteerd werden.
In 1486 kon een eerste dochterklooster worden gesticht in Nieuwstad bij Sittard en in 1490 een tweede te Gartzen Sint-Antonii te Entzen bij Euskirchen in Duitsland, waar Meynt van Abroek priorin werd. Door politieke verwikkelingen en oorlogen echter in die tijd liepen de kloosters op het platteland gevaar. Jan van Abroek zag zich genoodzaakt voor de kloosters veiliger woonplaatsen te zoeken.
Het huis van Kinrooi werd in 1495 overgebracht naar Maaseik (1495-1520); de priorij behield hier in de volksmond de naam Kinderklooster.
Het huis van Nieuwstad werd in 1496 overgebracht naar Luik in het klooster Sainte-Elisabeth des Bons Enfants (1496-1796), benaming vervormd tot Bonnefanten.
Het klooster van Gartzen Sint-Antonii werd in 1507 overgebracht naar Henegouw, maar de zusters moesten het gebouw al na enkele maanden verlaten: zij werden opgenomen in het Bonnefantenklooster te Luik.
De oprichting van de priorij in Zuid-Beveland sluit Jan van Abroeks activiteit naar buiten af. Een jaar later in 1510 overlijdt hij op de octaafdag van Pasen te Hoogcruts. Het is niet bekend of zijn lichaam te Hoogcruts of te Sint-Odiliënberg te ruste werd gelegd.
Zeker is dat zijn persoon in ere blijft voortleven in het werk dat hij tot stand bracht. Ondanks de bewogen tijden, ondanks economische en sociale moeilijkheden heeft deze integere eerste prior van Sint-Odiliënberg, de priorij op de Sint-Petrusberg en de Orde in Nedergermanië tot korte maar niettemin sterke bloei weten te brengen.
Over ZR. M. HERESWITHA C.R.S.S.
Alle gegevens in bovenstaand opstel zijn ontleend aan de werken van Zuster Maria Hereswitha van de Menswording, alias Godelieve Maria Jozefa Froedure, reguliere kanunnikes van het H. Graf te Turnhout, geboren 5 oktober 1903 te Sint-Denijs-Westrem. Zij volgde haar opleidingen aan het Instituut Heilig-Graf te Turnhout, waar zij na de middelbare opleiding, haar studie vervolgde en het diploma van regentes, letterkundige afdeling behaalde op 8 augustus 1923. Zij trad in bij de H. Graforde op 15 september 1926 en legde er haar professie af op 18 augustus 1928. Zij beleefde het kloosterleven met hart en ziel, en zij zag het belang van kennis van de historische dimensie van dit leven. Zo werden de geschiedenis en de spiritualiteit van haar klooster en orde haar levenswerk. Zij ging studeren aan de Katholieke Universiteit van Leuven en behaalde de titel van licentiaat geschiedenis op 11 juli 1931. Zij promoveerde te Leuven op 6 juni 1941 tot doctor in de geschiedenis met als proefschrift “De Vrouwenkloosters van het Heilig-Graf in het prinsbisdom Luik”. Haar werkzaamheden waren: het doceren van geschiedenis in de Middelbare Normaalschool van het H. Grafinstituut; daarnaast en van niet minder belang was haar activiteit als archivaris van het klooster en historiograaf van de H. Graforde. Al haar werken samen vormen een monastiek standaardwerk. Zij overleed vrij plotseling te Turnhout op 6 januari 1978.
Literatuur:
ZR. M. HERESWITHA: Orde van het Heilig-Graf; deel II.1.f. uit: Inleiding tot de Geschiedenis van het Kloosterwezen in de Nederlanden: A. Orden ontstaan in de Midddeleeuwen; Archief- en Bibliotheekwezen in België, Extranummer 15; 269 pp. Brussel, 1975.
ZR. M. HERESWITHA: De Priorij van de Reguliere Kanunniken van het Heilig Graf te Sint-Odiliënberg (1467-1639); [98] pp.; Priorij Heilig-Graf, Turnhout. Overdruk uit: Augustiana, XXI, 1971, blz. 267-320, 725-769, Heverlee-Leuven.
ZR. M. HERESWITHA: Jan van Abroek en de gedenkdag van de 450ste verjaring van zijn zalig overlijden; 19 pp.; Drukkerij-Uitgeverij Van der Donck,; Maaseik, 1960.
Overdruk uit: Limburg, jg XXXIX [1960], nr. 9-10, blz. 258-272
ZR. M. HERESWITHA: De Heilig-Graforde in de Nedergermaanse provincie (1366-1647); 360 pag.; Palais des Académies, Bruxelles, 1965
(Extrait du Bulletin de la Commission royale d’Histoire, t. CXXXI, 1965, pp. 231-360)
ZR. M. HERESWITHA: Het eerste vrouwenklooster van de Heilig-Graforde in de Nederlanden; gepubliceerd in Taxandria, Jaarboek van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring v.d. Antwerpse Kempen; 1972-1974 — Nieuwe Reeks – XLIV-XLVI pp. 129-141, 1 oktober 1974.
1 Vertaling van de tekst van de Jaargetijden onder april op pagina 94 van W. GOOSSENS, Het klooster van het Heilig Graf te Hoogcruts en de lijst zijner stichtingen en jaargetijden, uit: PSHAL 55 (1919), p.77-101
2 Godsboomgaard of Broodboomgaard te Roermond:
Vanaf de Eiermarkt liep tussen het Begijnhof en de Veldstraat, en evenwijdig aan deze laatste, een straat naar de muur, de huidige Schoolstraat. Aan deze straat of weg vestigden zich twee burgermeisjes, die met enige gezellinnen de Derde Regel van de H. Augustinus aannamen en zich onder de bescherming van de Kruisheren stelden. Zo ontstond omstreeks 1425 het klooster “Godsboomgaard” of “Broodboomgaard”. In 1462 werden de “Broetsusters” door de magistraat erkend, onder voorwaarde, dat er niet meer dan zeven in het klooster zouden zijn. Deze Broodzusters, gewoonlijk Cellezusters , Zwarte- of Faliezusters (falie van voile, sluier) geheten, wijdden zich aan de verpleging van zieken aan huis of in het klooster. Later hielden de zusters ook school. Het klooster werd in 1797 opgeheven. Uit: FRIEDRICH NETTESHEIM, De stadskroniek van Roermond over de periode 1562-1638; voltooid in 1870.
3 Sepulcrijnen / sepulcrinessen: kanunniken / kanunnikessen van het H. Graf.
4 De Nedergermaanse provincie omvatte de kerkprovincies Trier, Keulen en Bremen, met hun bisdommen en de bisdommen Kamerijk en Doornik. De (eerdere) algemene Germaanse provincie omvatte Duitsland en de Nederlanden.
5 Pastoor M.A.H. Willemsen (1878-1904) liet tijdens de 19e eeuwse restauratie van de kerk een schildering van de professie en de kleding van de zusters in 1480 tegen een wand van het priesterkoor aanbrengen. Een oude foto van deze schildering is bewaard gebleven.