“Verheft Uw hart. Wij zijn met ons hart bij de Heer”.
“Verheft Uw hart. Wij zijn met ons hart bij de Heer”.
(Sursum corda. Habemus ad Dominum)
Over de betekenis van het persoonlijk en het liturgisch gebed.
“Het kan verwonderlijk lijken dat de zorg voor het gebed Uw hart in beslag genomen heeft en het helemaal voor zich heeft opgeëist omdat U namelijk naar de begrippen van deze wereld vooraanstaand bent, rijk en moeder van een zo grote familie, en dientengevolge wel weduwe maar niet alleenstaand. Maar neen, U bent zo verstandig te begrijpen dat in dit leven en in deze wereld geen enkele ziel in zekerheid kan zijn”,
schrijft Sint Augustinus aan Proba anno 412 in antwoord op haar vraag aan hem iets over het gebed te schrijven[1].
De vraag naar de essentie van het gebed is van alle tijden. Dat zien wij ook in het boek van Johannes Paulus II “Op de drempel van de hoop”, verschenen in 1994, waarin de paus desgevraagd schrijft: “Wat is het gebed. Gewoonlijk houdt men het erop dat het een gesprek is. In een gesprek zijn altijd een “ik” en een “jij”. In dit geval een Jij met een hoofdletter J. De ervaring met het gebed leert ons, dat indien aanvankelijk het “ik” het belangrijkste element lijkt, men weldra tot de gewaarwording komt dat in werkelijkheid de zaken anders staan. Veel belangrijker is het “Jij”, omdat bij God ons bidden begint”. Even verder citeert de paus de apostel Paulus: “De Geest komt onze zwakheid te hulp, omdat wij niet eens weten hoe wij moeten bidden”[2].
De apostel Paulus schrijft ook over het gebed in zijn brief aan de Tessalonicensen[3]: “Bidt zonder ophouden”. Dit Bijbelwoord werd door sommige monniken in de vroege christentijden heel letterlijk genomen. Zij trokken zich terug op afgelegen plaatsen in woestijnen in Egypte, Palestina en Syrië, in koude en ontbering, soms bovenop een berg of een steeds hogere pilaar (Simeon de styliet) of in een bergnis om daar de gehele dag gebeden te prevelen, waarbij zij zich soms zelfs nachtrust ontzegden of besloten alleen nog maar te staan.
Deze rigoureuze wijze van geloofsbeleving staat ver van ons af; het wekt de suggestie van spirituele acrobatiek. Van de manier van leven van deze monniken, echter, ging grote invloed uit naar de tijdgenoten die naar de monniken trokken en hun om raad vroegen. De kerkhistoricus David Knowles schrijft over hen in zijn “Christian Monasticism”: de monnik werd wat hij was door zijn intense en onmiddellijke verwerkelijking dat God alles in allen is en dat … iedere gedachte die niet aan Hem gewijd is, verspild is”[4]. Daden van radicale Godsgerichtheid roepen anderen op zich meer op God te richten in hun ver van God en het godsdienstige verwijderde dagelijks bestaan. In Nederland kennen wij een eigen heilige kluizenaar genaamd Sint Gerlach (vrije gedachtenis bisdom Roermond op 5 januari) die in een holle boom in het Geuldal woonde en die boom slechts verliet om op bedevaart te gaan naar Maastricht of Keulen[5].
Ook Sint Augustinus geeft in de hiervoor aangehaalde brief aan Proba een uitleg aan het schriftwoord “Bidt zonder ophouden”. Deze luidt (in vertaling en samengevat) als volgt: “Het niet aflatend verlangen in geloof, hoop en liefde naar het leven bij God: dat is altijd bidden. Maar we smeken God op gezette uren en tijden ook met woorden en wel om … onszelf aan te sporen om door een blik in ons zelf te zien hoeveel vorderingen we in dat verlangen hebben gemaakt”.[6] De H. Franciscus van Sales begint iedere beschouwing in zijn “Introduction à la Vie Dévote” met het gebod: begeef U in Gods aanwezigheid -waarvoor hij in deel II uitermate practische regels geeft; “‘t Is goed Uw Pater Noster, Ave Maria en het Credo in het Latijn te bidden maar daarbij moet ge leren om de woorden ervan ook in uw eigen taal te verstaan, opdat ge, als gij ze uitspreekt in de gemeenschapstaal der Kerk toch de wonderbaarlijke zin ervan kunt vatten. Ge moet ze ook zo bidden dat ge de zin ervan diep laat doordringen in uw geest en uw gevoelens erdoor opwekt”. Wie bidt dient vervolgens allereerst te komen tot een levendige en ernstig besef van Gods alomtegenwoordigheid, ook in eigen hart en geest, het beseffen dat Christus in zijn menselijke natuur vanuit de hemel alle christenen, vooral de biddenden, beschouwt en het ons voorstellen dat God werkelijk dicht bij is, gevolgd door aan- roeping van God; “Laat Uw aanschijn lichten over Uw dienaar”[7].
Vraag is wat de betekenis is van het schriftwoord “Bidt zonder ophouden” voor ons in de wereld van het hier en nu. Bidden is kennelijk zeer wezenlijk in ons geloofsleven maar daarom nog geen vanzelfsprekendheid. Het moderne levensgevoel wordt treffend beschreven in navolgend citaat: “Wij gaan met onze innerlijkheid om als een analfabeet met een boek in zijn hand. Wij hebben het niet geleerd. Het behoort niet tot de filosofie van wat geleerd zou moeten worden. Men leert slechts om naar buiten toe te werken en invloed te krijgen, bezig te zijn, zijn bezit te vergroten en ervan te genieten. … Door lange gewenning hebben zich de oren en ogen voor het innerlijk proces gesloten.”[8]. Bidden vraagt zorg, aandacht en veelvuldige beoefening. “Een mens bidt, zoals hij gelooft”, schreven de Franse bisschoppen in 1978 in een herderlijk schrijven over het belijden van geloof.[9] Anderzijds lijkt het ook wel zo te zijn dat juist na ervaring van grote geestelijke armoede de mens naar het geestelijke wordt toegedreven. In een eigentijds liedje heet het “Is dit alles” en de paus schrijft: “De mens van onze tijd ontdekt weer het Sacrum, het heilige, ook al weet hij dat niet altijd met name te noemen”.[10]
wat is gebed
Alvorens in te gaan op de betekenis van het gebed lijkt het nuttig een indicatie te geven wat gebed is. In de Katechismus voor de Katholieke Kerk wordt veel aandacht -veel meer dan in de oude catechismus het geval was- besteed aan het gebed. In deze catechismus wordt aandacht besteed aan alle facetten van de Kerk en het geloof aan de hand van navolgende indeling:
-de inhoud van het geloof: geloofsbelijdenis;
-de sacramenten;
-de weg van het geloof; de geboden;
-het gebed waarbij over het gebed in algemene zin wordt gesproken en aandacht wordt besteed aan het Onze Vader, het gebed dat Christus zelf ons heeft geleerd.
In de oude (Tridentijnse) catechismus werd alleen aandacht besteed aan het Onze Vader en niet aan de betekenis van het gebed in algemene zin. Dit is een teken; een toename van aandacht pleegt veelal op te treden als er bezorgdheid heerst. Ook in de gezondheidszorg krijgt de preventie aandacht, nadat is vastgesteld dat een kwaal op grotere schaal heerst casu quo de vormen van een epi- of pandemie heeft aangenomen. Het valt de moderne westerse mens niet mee noch om tijd en plaats te vinden voor het gebed in zijn drukke bestaan noch om te weten hoe hij moet bidden. Dat is niet iets nieuws van de tachtiger of negentiger jaren van deze eeuw. Godfried Bomans beschrijft in “Beminde gelovigen” al de door hem ondervonden teleurstelling bij gelegenheid van zijn eerste Communie: “Op de dag zelve heb ik de vreugde der engelen niet gesmaakt. Het orgel ruiste en in de binnenkant van mijn handen zag ik mijn vingers rood gloeien tegen het licht van het altaar. Waar bleef nu die onmetelijke verrukking? Niets. Alle kinderen knielden met hun handen voor hun ogen in een extase van blijdschap, rijen dik zaten ze maar te genieten, ik alleen viste in mijn stijfgesteven matrozenpak weer achter het net. Een onwaardige. Jezus was er wel maar hij hield zich gedekt. Bij die moet ik eigenlijk niet wezen, dacht Hij, ik ben er wel maar goed beschouwd zit ik hier verkeerd. Een diepe verslagenheid maakte zich van mij meester. Waar ligt het aan?”[11] Dezelfde gedachte klinkt -ietwat formeler- door in Psalm 26: “Naar U gaat mijn hart uit: U wil ik zien. Uw gelaat, Heer, wil ik aanschouwen. Verberg mij uw aanschijn niet”. Bidden gaat niet vanzelf; wij moeten willen bidden en wij moeten leren bidden en daar iedere keer ook weer opnieuw beginnen, terwijl wij daar schijnbaar weinig vooruitgang in maken.
De wereldcatechismus geeft onder meer de volgende definitie: “het gebed is de ontmoeting van ons dorsten naar God en het dorsten van God naar ons”[12]. Het gebed is geen toegevoegde waarde maar wezenlijk in ons bestaan; het deelnemen van binnenuit aan de relatie van Christus met zijn Vader of in de woord van Teresia van Avilla: “de dialoog met een vriend van wie je weet dat hij je bemint”. Dialoog veronderstelt een dubbele beweging: God spreekt met ons en wij spreken met God.
Het boek Genesis is bezaaid met de zinsnede: “En God sprak”. In het boek Exodus 33,11 staat: “Jahwe sprak dan tot Mozes van aangezicht tot aangezicht zoals een mens tot zijn medemens spreekt”. Bij de profeet Jeremia (33,3) spreekt God: “Roep mij aan en ik verhoor U. Grote, ondoorgrondelijke dingen maak ik U bekend”.
De catechismus volgt deze dubbele beweging van dialoog:
-de openbaring van het gebed met (voor)beelden uit het Oude Testament, het gebed van Christus zelf en de betekenis van het gebed in het kerkelijk leven;
-de overlevering van het gebed in de kerkelijke traditie;
-de ontwikkeling en instandhouding van het persoonlijk gebedsleven.
Paus Johannes Paulus II gaat in zijn brief bij gelegenheid van het jaar van het gezin 1994 in op de betekenis van het gebed en schrijft: “Het is veel betekenend dat juist in en door het gebed de mens op een zeer eenvoudige en toch diepe wijze zijn eigen unieke subjectiviteit begint te ontdekken; in het gebed ervaart het menselijke “ik” gemakkelijker wat het betekent om persoon te zijn. … Het gebed doet de kracht en de geestelijke eenheid van het gezin groeien”.
hoe bidden wij?
“Wanneer gij bidt, ga dan in Uw binnenkamer, sluit de deur achter U en bid tot Uw Vader die in het verborgene is en Uw Vader die in het verborgene ziet, zal het U vergelden”, lezen wij in Matteüs 6, 6. De tekst vervolgt: “Als gij bidt, gebruikt dan geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want deze menen dat zij door een veelheid van woorden verhoring zullen vinden. Volgt hun voorbeeld dus niet na, want voordat gij Hem vraagt, weet Uw Vader wat gij nodig hebt. Gij moet daarom zo bidden: Onze Vader”.
Het is bij het gebed niet noodzakelijk de Heer en détail van onze dagelijkse handel en wandel te informeren. Die kent Hij toch wel. Sint Augustinus schrijft: orat homo, ut ipse construatur, non ut Deus instruatur (de mens bidt niet om God te informeren maar om zichzelf te verheffen)[13]. In het boek van C.S. Lewis over het gebed “Brieven aan Malcolm, vooral over het gebed” schrijft hij over een vrouw die zich ten doel stelde zoveel mogelijk gebeden te verzamelen en die vervolgens uit te geven: “Als zij ze nu alleen maar verzamelde als objets d’art, dan kon ik het begrijpen; zij was een geboren verzamelaarster. Maar ik krijg de indruk dat zij ze verzamelde om ze te gebruiken, dat haar hele gebedsleven afhankelijk was van kant-en-klare gebeden -gebeden die door anderen geschreven waren”[14].
Uit deze verzameling citaten blijven twee algemene gedachten over:
-bidden is niet alleen het uiten van woorden maar ook en vooral stil zijn om ruimte te maken voor Gods geest in ons zelf;
-in ons persoonlijk gebed kunnen vaste teksten van anderen ons tot belangrijke steun zijn maar ook onze eigen woorden en gedachten zijn daarbij eveneens van belang.
Aan de hand van enkele gebeden van kinderen -opgetekend in Duitsland maar er is geen reden te veronderstellen dat kinderen in Nederland anders bidden- kan wellicht worden geïllustreerd wat met het vorenstaande bedoeld wordt (en wat juist niet):
-Lieve God, krijg ik een hond als ik iedere zondag naar de kerk ga?
-Lieve God, bestaat de Paashaas. Wees alstublieft eerlijk!
-Lieve God, mijn oma is al bij U. Scheldt ze bij U ook zoveel?
-Lieve God, hier op aarde is het mooi. Hoe ziet de hemel er uit? Hoe gaat het met U? Met mij gaat het goed[15].
Een zekere mate van streven naar dialoog -hoe moeilijk soms ook- lijkt toch wel wenselijk, ook met het oog op de continuïteit. De meeste mensen worden het uiteindelijk toch moe naar zichzelf te luisteren.
structuur van het gebed
In het gebed worden van oudsher bepaalde vaste elementen onderscheiden, te weten:
eerst afkeer van de wereld, vervolgens: inkeer, waarna: terugkeer naar de wereld.
Meer concreet wordt dit geïllustreerd met een citaat uit Lucas, 6: “In die dagen ging Hij naar het gebergte (afkeer van de wereld in locatie) om er te bidden en bracht er de nacht (afkeer van de wereld in tijd) door in gebed tot God (inkeer). Bij het aanbreken van de dag riep Hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit. … Samen met hen daalde hij af (terugkeer naar de wereld) maar bleef staan op een vlak terrein. … Heel de menigte deed pogingen om hen aan te raken want er ging een grote kracht van hem uit die allen genas. Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: Zalig gij die arm zijt want aan U behoort het Rijk Gods …”.
Hetzelfde valt te onderscheiden in de beschrijving van de verheerlijking op de berg Thabor, Lucas hoofdstuk 9: “Ongeveer acht dagen na deze woorden nam hij Petrus, Johannes en Jacobus met zich mee en besteeg een berg om er te bidden. Terwijl Hij in gebed was veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit. En zie, twee mannen waren met Hem in gesprek; het waren Mozes en Elia. … Petrus en zijn metgezellen waren ondertussen door slaap overmand. Klaar wakker geworden, zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden.”. Petrus stelt dan voor drie tenten te bouwen en er te blijven, maar “hij wist niet wat hij zei”. Geestelijk leven gunt ons immers wel de luxe van de afkeer en de inkeer maar draagt tegelijkertijd de opdracht in zich daarna weer erop uit te gaan de wereld in.
Christus zelf heeft ons geleerd te bidden in het “Onze Vader” -een gebed waarin volgens kerkvader Tertullianus het gehele Evangelie wordt samengevat. Het “Onze Vader” is gebed van de Kerk bij uitstek dat wij terugvinden op vele plaatsen in de getijden en in de liturgie van de sacramenten (Doopsel, Vormsel en Eucharistie). Paus Johannes Paulus II schrijft in zijn boekje over het Onze Vader: Alles wat men aan de Vader kan en moet zeggen, ligt opgesloten in die zeven beden die we allemaal van buiten kennen. Zij zijn zo eenvoudig dat zelfs een kind ze leren kan en tegelijkertijd zo diepzinnig dat men een heel mensenleven kan besteden aan het overwegen van de betekenis van iedere afzonderlijke bede”[16].
typen gebeden
In het gebed van de Kerk worden traditioneel vier hoekstenen -typen gebeden- onderscheiden[17]:
-aanbidding: aanbidden valt (in tegenstelling tot verering) buiten het gebied van de beïnvloedbaarheid; wij aanbidden niet om iets te bereiken maar weten ons nederig voor God die over ons beschikt;
-belijdenis: het Latijnse werkwoord “confiteri” betekent zowel belijden als prijzen; geloofsbelijdenis en schuldbelijdenis; de gelovige erkent / verheerlijkt Gods plaats in zijn bestaan;
-dankzegging: dankzegging ligt dicht bij prijzen maar gaat verder: gratias agamus Domino Deo nostro, uit dankzegging komt ook weer aanbidding voort; in de woorden van het Gloria: wij danken U voor Uw grote heerlijkheid (gratias agimus tibi propter magnam gloriam tuam).
-smeking: in smeking ligt de erkenning besloten dat wij het alleen niet kunnen en het besef dat God alles kan. Wij vragen om hulp voor onszelf of voor anderen. Psalm 4,2: Geef mij toch antwoord, als ik roep. God mijn God die voor mij pleit. Geef mij ruimte waar ik klem zit. Wees genadig, hoor mij bidden”. Christus zelf beoefent in de Hof van Olijven het smeekgebed als hij bidt: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze kelk aan mij voorbijgaan. Maar toch; niet zoals ik wil maar zoals Gij het wilt”. Daarin liggen trouwens ook de klassieke houding van de Kerk ten aanzien van het verhoren van gebed:
-verandering in de uitwendige werkelijkheid: er gebeurt wat wij vragen, desnoods een wonder;
-verandering in onze inwendige werkelijkheid: wij aanvaarden de werkelijkheid en slagen er zelfs in daarin Gods wil te zien: Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel (Fiat voluntas tua sicut in caelo et in terra) of zoals onze moeders zeggen: “het heeft zo moeten zijn”.
Dat zulks dikwijls gemakkelijker gezegd dan gedaan is, lezen wij in psalm 55 die in de Willibrordvertaling het motto meekreeg: “Als alles tegen is”: Hoor, o God, mijn gebed, wees toch niet voor mijn smeken onvindbaar. Zie toch naar mij om, geef mij antwoord. Kreunend dool ik en vind nergens rust, moe van het getier van de vijand, moet van het gesar van Uw haters … Sticht verdeeldheid in hun kamp, sticht verwarring van taal in hun midden…”.
Liturgisch gebed
Naast het persoonlijke gebed bidden wij ook in de liturgie -liturgie is openbare eredienst, de zintuiglijk waarneembare beleving van onze geloofsovertuiging in een eigen liturgische vorm die ons door de Kerk wordt gegeven bijvoorbeeld in het missale romanum en in het getijdenboek (liturgia horarum). In de woorden van het Tweede Vaticaans Concilie heeft liturgie een tweeledig doel: eer aan God en heil van mensen. Zij is bron en hoogtepunt (fons et culmen) van alle christelijk leven[18]. Paus Johannes Paulus II heeft in zijn brief aan de priesters op Witte Donderdag 1980 geschreven: De Kerk handelt niet enkel maar drukt zichzelf ook uit in de liturgie. Zij leeft vanuit de liturgie en put daaruit de kracht die zij nodig heeft om te leven”. Liturgie is -evenals het persoonlijk gebed- een vorm van gelovige ontmoeting van God en mens; liturgie is niet om “bij te wonen” of “uit te zitten tot het afgelopen is” maar om mee te maken en te be-leven waarbij de betekenis van de viering niet bepaald wordt doordat wij al dan niet “iets mogen doen op het priesterkoor” maar door onze innerlijke gesteldheid die als het goed is ook in onze houding tot uitdrukking komt (staan, knielen, zitten).
In de vroegste christentijden was er geen scheiding tussen het persoonlijk en het liturgisch gebed[19]: “Of men nu te maken had met het liturgisch gebed of met intiem verborgen bidden, bij beide ging het om eenzelfde innerlijkheid, eenzelfde bewogenheid van het hart, het antwoord op Christus’ vraag om altijd te bidden en niet te versagen”. Tijdens en na de Middeleeuwen clericaliseerde de liturgie dat wil zeggen dat zij niet langer viering van de gemeenschap was, maar van kleine groepen geestelijken waarbij de gelovigen soms wel fysiek in hetzelfde kerkgebouw aanwezig waren maar niet mee-vierden. Deze verwijdering tussen de christengelovigen en de liturgie hield volgens sommigen verband met een te grote nadruk op de Kerk als instituut en te weinig als mysterie/sacrament waarin Christus zich aan Zijn volk meedeelt en met dat volk meetrekt. Naar de bedoeling van de Liturgische Beweging waarvan het geestelijk erfgoed onder meer zijn neerslag vond in de encycliek “Mediator Dei et hominum” (paus Pius XII, 1947) en het Tweede Vaticaans Concilie moeten liturgie en gelovigen dichter naar elkaar worden gebracht opdat de gelovigen daadwerkelijk deelnemen aan de eredienst en zich van daaruit gestimuleerd en geïnspireerd weten in hun persoonlijk gebedsleven. Uitdrukkelijk wordt in de conciliedocumenten de wens neergelegd dat alle christen-gelovigen deel nemen aan het getijdengebed: “Indien dit bidden van het getijdengebed een echt persoonlijk gebed wordt, zal ook de band tussen liturgie en christelijk leven duidelijker worden. Het hele leven van de gelovigen is immers op alle uren van de dag en de nacht leitourgia, waardoor zij zich aan een dienstwerk van liefde tot God en de mensen wijden in aansluiting bij het werk van Christus”[20] Na het concilie zijn zowel het missaal als het getijdengebed vernieuwd, in 1970 het missaal en in 1971 het getijdenboek (aangepast in 1985 aan de neo-vulgaat vertaling).
Ook nu is de bedoeling dat de gelovige gemeenschap zich bij een liturgische samenkomst in gebed verenigt. Mgr Dr J.F. Lescrauwaet verwoordt deze gedachte in zijn publicatie “Liturgie als gebedsbelevenis”[21] als volgt: de gebedsdimensie is de meest eigene van de liturgische bijeenkomst en dient het meest sprekend naar buiten te treden. Indien buitenstaanders een liturgieviering beziende, niet meer de indruk krijgen dat wij daar verkeren met de Heer zelf, rijst de vraag of de liturgie authentiek is -als de vorm wellicht nog zo goed bedoeld. In de liturgie, zoals de Kerk die ons geeft, komt het gebedskarakter in al zijn hiervoor genoemde facetten tot uitdrukking: aanbidding, belijdenis, dankzegging en smeking.
taal van het gebed
De taal van het gebed is niet de taal van onze dagelijkse onderlinge omgang. In die zin kan het gebruik van een andere taal een voordeel zijn om zich gemakkelijker te richten op het goddelijke; in de Amglicaanse traditie was het Book of Common Prayer van Thomas Cramner niet het dagelijks Engels uit de tijd van Hendrik VIII maar een veel plechtiger taal. In het gebed is soms het begrijpen belangrijker dan het verstaan van de afzonderlijke woorden. Daarom ook heeft bidden in het Latijn zowel in het liturgisch als in het persoonlijk gebed een unieke betekenis die niet bijvoorbaat dient te worden uitgesloten:
-de taal van de liturgie schept gemeenschap en garandeert gemeenschap[22]; biddend in het Latijn staan wij in een eeuwenlange traditie die van alle tijden en alle plaatsen is; katholiciteit en universaliteit;
-bidden in het Latijn vergemakkelijkt de spirituele sprong door de natuurlijke afscheiding van taal in de dagelijkse omgang en de omgang met God;
-het Latijn kent een eigen schoonheid en expressiviteit die ons onmiddellijk kan raken: “Deus in adiutorium meum intende” heeft hoe dan ook een andere lading dan “Heer, haast U mij te helpen”;
-in het Latijn kunnen wij direct contact hebben met het Gregoriaans -gezongen gebed; bis orat qui bene cantat.
enkele opmerkingen voor dagelijks gebruik
Naar oude maar nog steeds actuele opvattingen binnen de Kerk is het geven van structuur en een zekere mate van discipline een belangrijk beginsel voor de ontwikkeling en instandhouding van een vruchtbaar gebedsleven -en trouwens daarvoor niet alleen. De universele catechismus geeft daartoe enkele suggesties[23]:
– vaste plaatsen; voor persoonlijk gebed: in huis; de catechismus spreekt van een “coin de prière” – een gebedshoek met de H. Schrift en bijvoorbeeld een icoon;
voor liturgisch gebed: de Kerk, huis van God, de geëigende plaats voor de liturgie en voor de aanbidding van de daadwerkelijke aanwezigheid van Christus is het H. Sacrament;
– vaste tijden; bij het opstaan, het eten, het slapen gaan, zoals in de liturgie der getijden; metten (daglezing), lauden (ochtendgebed), kleine uren: terts, sext en noon, vespers, completen (avondgebed).
-vaste teksten; in het liturgisch gebed door de officiële boeken zoals die zijn vastgesteld, in het persoonlijk gebed door goede geestelijke lectuur
– bijzondere momenten van verdieping:
-liturgische vieringen;
-bedevaarten;
-retraites;
-betekenis geestelijke leiding en H. Biecht.
Ook wordt gewezen op de betekenis van het gezin voor de vorming van het persoonlijk gebedsleven; zien bidden, doet bidden.
tenslotte
Theoretiseren over het gebed als een markant godsdienstig verschijnsel is wellicht interessant maar verliest iedere betekenis indien het er niet op gericht is het besprokene in de praktijk te brengen. Het geloof zonder werken is dood, maar het geloof zonder gebed bestaat niet, dat wil zeggen dat het niet levend geweest is. Wie zich verliest in maatschappelijke betrokkenheid loopt het gevaar godsdienstige gedrevenheid te vervangen door maatschappelijk engagement -hoe nuttig dat overigens ook moge zijn. Daarmee doet hij vooral zichzelf maar ook zijn Schepper tekort; het gaat in de eerste plaats om de verhouding van de mens tot God en al het andere is daarvan afgeleid. In de brief van de paus over het gezin komt een passage voor die een passend besluit voor dit artikel zou kunnen vormen; moge het gebed van de Kerk, het gebed van de gezinnen als huiskerken, voortdurend opwellen. Moge het gehoord worden door God en vervolgens door alle mensen zodat zij niet bezwijken voor de twijfel, en allen die wankelen vanwege de menselijke zwakheid, niet zullen zwichten voor de verleiding van het louter ogenschijnlijk goede”[24].
Noten:
[1]Aurelius Augustinus. Staat van ontlediging, staat van gebed. Thabor-Brugge 1992, p. 50.
[2]paus Johannes Paulus II. “Op de drempel van de hoop”, Veen-Amsterdam/Antwerpen 1994, p. 36 en 37.
[4]D. Knowles. Christian Monasticism. McGraw-Hill Book Company- New York-Toronto 1969, p. 24.
[5]Getijdenboek-Gebeden voor elke dag. Algemene Inleiding. Nationale Raad voor Liturgie-Zeist 1990, p. 115N.
[6]Aurelius Augustinus. Staat van ontlediging, staat van gebed. Thabor-Brugge 1992, p. 66.
[7]Saint François de Sales. “Introduction à la Vie dévote”. Nelson-Parijs.
[8]E. Bammel. Het begrip rust in de mystiek. Communio, 1994-1, pp. 52 – 53.
[9]Mgr J.B.F. Schröder. Bidden in het christelijk leven – kernthema in de wereldkatechismus. Innerlijk Leven (Vlaamse Karmel), 1993-I.
[10]paus Johannes Paulus II. “Op de drempel van de hoop”, Veen-Amsterdam/Antwerpen 1994, p. 49.
[11]Godfried Bomans. Beminde gelovigen. Ambo-Baarn 1970, p. 16.
[12]Catéchisme de l’Eglise Catholique. Mame/Plon-Parijs 1992. p. 519.
[13]Aurelius Augustinus. Epistulae 140,69, aangehaald in A.
Laepple. “Arbeitsbuch zum Katechismus der katholischen Kirche”, Pattloch Verlag- Augsburg 1993, p. 591.
[14]C.S. Lewis. “Brieven aan Malcolm, vooral over het gebed”. Van Wijnen-Franeker, 1989, p. 10.
[15]A.Laepple. “Arbeitsbuch zum Katechismus der katholischen Kirche”, Pattloch Verlag-Augsburg 1993, p. 595 – 596.
[16]Paus Johannes Paulus II. Het Onze Vader. Arbor-Baarn 1988, p. 10.
[17]Mgr Dr J.F. Lescrauwaet M.S.C. Liturgie als gebedsbelevenis. Utrecht-1988.
[18]Constituties & Decreten van het 2e Vaticaans Oecumenisch Concilie. Sacrosanctum Concilium, paragraaf 36. Stichting Ark-Leusden 1986, pp. 12 -13.
[19]”Christus ontmoeten in het getijdengebed”, spiritualiteit van de liturgie der Getijden. Abdij Bethlehem-Bonheiden 1992, p. 31.
[20]Apostolisch Constitutie bij uitgave van het getijdenboek. Getijdenboek. Algemene Inleiding Nationale Raad voor Liturgie, Zeist 1990, p. 17.
[21]Mgr Dr J.F. Lescrauwaet MSC. Liturgie als gebedsbelevenis. Utrecht 1988, p. 3
[22]A. Lenglet OSB. “Bidden in het Latijn” Utrecht 1988, p. 7.
[23]Catéchisme de l’Eglise Catholique. Mame/Plon-Parijs 1992, pp. 544- 546.
[24] Johannes Paulus II. Brief aan de gezinnen, 4 maart 1994.